The Novelist of Human Unknowability (2)

Het werk van Henry Green is eigenlijk onvertaalbaar. Hij schendt allerlei normaal gesproken onaantastbaar geachte taalregels, waardoor de structuur van zijn zinnen zo onconventioneel wordt dat het bijna onmogelijk is er grip op te krijgen. Ook in het in 1939 verschenen Party Going wordt de lezer direct al op het verkeerde been gezet:

Fog was dense, bird that had been disturbed went flat into a balustrade and slowly fell, dead, at her feet.

There it lay and Miss Fellowes looked up to where that pall of fog was twenty foot above and out of which it had fallen, turning over once. She bent down and took a wing then entered a tunnel in front of her, and this had DEPARTURES lit up over it, carrying her dead pigeon.

No one paid attention, all were intent and everyone hurried, nobody looked back. Her dead pigeon then lay sideways, wings outspread as she held it, its dead head down towards the ground. She turned and she went back to where it had fallen and again looked up to where it must have died for it was still warm and, everything unexplained, she turned once more into the tunnel back to the station.

Dit soort proza kun je niet vertalen zonder jezelf soortgelijke vrijheden te permitteren als Green doet. Want wat in het Engels nog eigenaardig lijkt, maar met enige moeite wel te volgen, kan bij een te directe vertaling naar het Nederlands onbegrijpelijk worden. Daarnaast is het niet altijd duidelijk hoe en waartoe Green zijn effecten precies inzet en hoe het komt dat deze afwijking van de conventie dit lyrische effect teweegbrengt. Maar soms moet je die onbevattelijkheid gewoon accepteren, bijvoorbeeld waar zelfs gebeurtenissen en locaties op bijna surrealistische wijze lijken te transformeren. Het verwelkomen, omdat het allemaal onderdeel uitmaakt van het mysterie van zijn werk.

Green was van mening dat het onmogelijk is te weten wat andere mensen werkelijk denken en voelen, en dat schrijvers zich daarom zoveel mogelijk dienen te beperken tot wat hun personages hardop uitspreken – wat een opmerkelijk standpunt genoemd kan worden voor een schrijver. Maar die afkeer van psychologisering weerhoudt hem er niet van zijn lezers volledig mee te slepen in de belevenissen van zijn personages, die op zichzelf verre van opzienbarend zijn en zelfs triviaal. Misschien is Greens ‘methode’ wel dat hij je dwingt je opvattingen over stijl, zinsbouw en hoe men een verhaal behoort te vertellen los te laten, waardoor hij je kan meetrekken in zijn wereld.

The Novelist of Human Unknowability (1)

Henry Vincent Yorke (de echte naam van de schrijver Henry Green) leefde van 1905 tot 1973, groeide op in Gloucestershire als zoon van een rijke industrieel en een adellijke moeder, bezocht Eton – waar hij zijn debuut Blindness schreef – en Oxford, maar brak zijn studie af om te gaan werken in het familiebedrijf. Begonnen als ‘gewoon werkman’ klom Yorke op tot directeur van H. Pontifex & Sons Ltd., dat loodgietersbenodigdheden en bierbottelarij-apparatuur produceerde. Blindness publiceerde hij in 1926 onder het neutrale pseudoniem Henry Green, dit om zijn schrijverschap verborgen te houden voor collega´s en zakenpartners. Omdat hij vreesde de Tweede Wereldoorlog niet te overleven, schreef hij al in 1940 zijn autobiografie, Pack My Bag. Hij diende in de oorlog als brandweerman, overleefde, en beschreef die ervaringen in Caught. In 1952 verscheen zijn laatste boek Doting. De laatste twee decennia van zijn leven leidde hij een steeds teruggetrokkener bestaan waarin hij niet meer schreef, aan de drank raakte en langzaam doof werd.

Henry Green wordt als een writer’s writer’s writer gezien. Onder die writers bevinden zich niet de minsten: Eliot, Auden, Isherwood, V.S. Pritchett, Anthony Burgess, Sebastian Faulks, Tim Parks en John Updike zijn of waren bewonderaars van zijn desondanks nog steeds obscure werk.

Green schrijft proza dat je net zo geconcentreerd dient te lezen als poëzie om het te volgen en het is dan ook enorm uitdagend om te vertalen. En hoewel vertalingen altijd op zichzelf moeten kunnen staan, is het in Green’s geval geen schande om lezers van een vertaling van zijn werk vooraf te waarschuwen dat het origineel net zo onorthodox is en dat het niet ieders cup of tea zal zijn. Maar als je je niet laat afschrikken door zijn eigenaardige zinsconstructies en de afwezigheid van een echt plot zal hij je een leeservaring bezorgen die nergens mee is te vergelijken.

In Nederland wordt Green niet gelezen en dat is enorm zonde. Daarom (en vanwege de uitdaging dus) heb ik een vertaling van Party Going gemaakt. Je kunt hem hier lezen: http://handmadetranslations.nl/vertaalprojecten-2/#green.

Voor wie meer over wil weten over het vertalen van Henry Green en dan met name van Party Going: Tim Parks heeft in zijn essay Translating Style een vertaling in het Italiaans op een voor vertalers zeer interessante wijze geanalyseerd. Parks schreef me toen ik hem had laten weten dat ik Party Going aan het vertalen was: getting Green’s Party Going into Dutch would be about as important as getting Reve’s Evenings into English”. Ik zoek nog een uitgever die dit ook zo ziet.

Gangsters

Op mijn elfde is ons gezin uit Den Haag gevlucht voor gangsters.

Mijn vader bouwde in de jaren zeventig een ketentje lampenwinkels op, waarvan de eerste zich aan de Hoefkade bevond. De Hoefkade stond destijds bekend als de slechtste straat in de Schilderswijk, die op zich weer als de slechtste wijk van Den Haag gold. Er waren dan ook constant allerlei problemen en in één jaar is er eens veertien keer ingebroken. Mijn vader werd dan ’s nachts gebeld door de politie als het weer zover was, waarna hij eropuit ging met een stuk hout en spijkers om de ingeslagen ruit af te dichten.

Op een dag kwam er vlak voor sluitingstijd een kerel binnen met een klassieke kous over zijn  hoofd, die een pistool op mijn pa richtte en hem beval de dagopbrengst aan hem over te dragen. Ondanks de kous herkende mijn vader hem en hij kon zich nog net inhouden om te zeggen: “Laurent, wat maak je me nou?”, De overvaller was Laurent de Nie. Mijn vader kwam regelmatig thuis bij de familie De Nie om lampen op te hangen en dergelijke en ook Laurent kwam regelmatig in zijn lampenzaak, als klant.

De De Nie’s waren destijds een niet alleen in Den Haag beruchte gangsterfamilie. Aan het hoofd van de familie stond een Ma Baker-achtige vrouw die de wereld had gezegend met allerlei soorten gespuis. Zoon Daan bijvoorbeeld was eens dagenlang in het nieuws geweest terwijl hij een boerengezin ergens in Drenthe in gijzeling hield. Hij is uiteindelijk gepakt.

Net als zijn broer, want nadat die ervandoor was gegaan met het geld kon mijn vader simpelweg zijn naam en locatie doorgeven aan de politie.

Als kind vind je dit allemaal natuurlijk reuze spannend en ik heb er dan ook veel goede sier mee weten te maken op het schoolplein (waarbij helaas ook heftige discussies hoorden met jongetjes die beweerden dat hún vader de boef dat pistool wel uit zijn handen had geschopt). Toen de zaak eenmaal voorkwam en Laurent werd veroordeeld tot een gevangenisstraf heeft hij niet alleen de rechter bedreigd, maar ook mijn vader.  “Als ik vrij kom weet ik je te vinden, Struys.” Er verscheen opeens een afgesloten houten koffertje in huis, want mijn vader was schietlessen gaan nemen, zogenaamd voor de sport.

Niet lang daarna verhuisden we naar Leiderdorp. Pas veel later realiseerde ik me dat dat hierom was geweest en nog weer veel later gaven mijn ouders dat toe.

Ik weet niet wat er van de man is geworden en of hij nog leeft, dus in zekere zin zijn we nog steeds op de vlucht.

Spoken word (2)

En misschien kan spoken word de poëzie wel een nieuwe impuls geven. Te vrezen valt dat concentratie en close reading niet veel toekomst hebben onder de nieuwe generaties, dus laten we blij zijn dat dit er dan tenminste nog is. Aan de andere kant, wat maakt het ook uit. Dan wordt het zelf lezen van gedichten maar (nog meer) iets voor de happy few, als je je over dat soort dingen druk maakt, kun je wel aan de gang blijven. Out with the old and in with the new.

Johnny van Doorn was voordat het zo genoemd werd ook een spoken word poet. Kijk en luister hier naar het geweldige Een magistrale stralende zon.

Spoken word (1)

Soms vraag je je af of je leeftijd je in de weg zit als je met nieuwe kunstuitingen wordt geconfronteerd – dat je daardoor te snel denkt dat iets vroeger beter was, waardoor je niet goed genoeg kijkt of luistert naar vernieuwingen. Van die gedachte – dat het vroeger beter was – had ik met spoken word misschien wel last. Mijn weerstand zat er vooral in dat ik vreesde dat het de vorm was waar alle nieuwe poëzie naartoe zou evolueren, omdat in deze exhibitionistische tijd kunst die zich leent voor self exposure het wellicht zou winnen van kunst waarvoor je ook thuis op je kamer kunt blijven.

Want spoken word-artiesten staan net als acteurs en zangers altijd op een podium en daar is natuurlijk niks mis mee. Maar het zou een gemis zijn als performances als die van Amanda Gorman en wat tijdens onze dodenherdenking over het voetlicht werd gebracht de nieuwe standaard zou worden op het gebied van het vertolken van poëzie en als de toenemende populariteit ervan zou betekenen dat het geconcentreerd en in stilte lezen van poëzie zou verdwijnen – omdat kijken en luisteren nu eenmaal makkelijker is dan lezen en goede poëzie zich pas gewonnen geeft als je er al lezende moeite voor doet.

Maar ik denk eigenlijk dat je spoken word-teksten helemaal niet moet ervaren als poëzie. De belangrijkste thema’s van dit soort teksten zijn sociale bewustwording en politieke actie en ze beogen dus geen schoonheid of een dieper begrip van de werkelijkheid, zoals ‘echte’ poëzie dat toch doet. En daar komt nog bij dat je je wellicht in een positie moet bevinden waarin dit soort onderwerpen ook voor jou urgent zijn om ze echt te waarderen. In ieder geval hoef je niet bang te zijn dat spoken word poëzie als vorm gaat verdrijven. Het is gewoon een andere vorm en ook als het dat niet was, is er al meer dan genoeg leesbare poëzie om de rest van ons leven mee toe te kunnen.

Philip Roth – The Biography (2)

Literaire biografieën zijn ook een soort Story of Privé voor de lezende mens: naast inzicht in het creatieve proces van een schrijver krijg je er een inkijkje in diens privéleven bij. Een privéleven dat in het geval van Philip Roth erg relevant is omdat veel van zijn boeken zijn sterk autobiografisch zijn, om niet te zeggen hogtied to a narrow, personal agenda, om met New York Times’ criticus Michiko Kakutani te spreken.

Het lezen van Blake Bailey’s biografie van Roth roept de vraag op waar dit leven eindigt en de kunst begint, een vraag die je jezelf ook regelmatig stelt als je het werk zelf leest. Want ondanks alle rollenspellen, dubbelgangers, naamsverwisselingen en andere fictieve constructies kun je je in veel van zijn boeken onmogelijk aan de indruk onttrekken dat ze naast hun onschatbare waarde voor de literatuur voor ‘de mens Roth’ ook vaak als een soort zelftherapie zijn bedoeld. En het gaat nog verder dan dat, sommige boeken lijkt hij zelfs te hebben geschreven vanuit een wens om wraak te nemen op mensen die hem hadden gekwetst of hem naar zijn mening hadden tekortgedaan. En ja, dat waren in zijn geval meestal vrouwen, maar misschien kwam dat wel doordat er daarvan nogal wat zijn geweest in zijn leven.

Roth liet zich in een huwelijk rommelen door een vrouw die er niet voor terugschrok om op straat een potje urine te kopen van een zwangere zwerfster, dat ze vervolgens gebruikte om hem wijs maakte dat ze zwanger van hem was. Toen het huwelijk eenmaal voltrokken was, loog ze simpelweg dat ze de niet bestaande foetus had laten aborteren.

Roth’s geschiedenis met deze rampzalige vrouw heeft zijn vrouwbeeld waarschijnlijk geen goed gedaan. Maar als je het hele verhaal van zijn leven leest, blijkt de beschuldiging van misogynie die tegenwoordig en vogue is als het over Roth gaat – en over Updike en over andere oude, blanke hetero’s – onzinnig.  Gelukkig maar, want je weet nooit wat voor ranzigs je tegenkomt waardoor je helden van hun voetstuk kunnen vallen (er staat trouwens nog genoeg ranzigs in dit boek dat ik helemaal niet had hoeven weten, ik geloof niet dat wat iemand allemaal uitspookt in de slaapkamer je iets wezenlijks kan vertellen). Roth komt eruit naar voren als een liefhebber van vrouwen die zich even vaak door zijn lusten liet leiden als door romantische idealen, best een normaal mens dus.

Wat veel belangrijker is, en waarom ik hem niet alleen als schrijver maar ook als mens bewonder, is dat Roth als geen andere schrijver zijn leven volledig in dienst heeft gesteld van de literatuur en dat hij daarbij – ondanks al die rancune – altijd waarachtig is gebleven. Met zijn rücksichtsloze zelfonderzoek en schaamteloze zelfexpositie heeft hij de literatuur – en misschien zelfs een beetje de maatschappij – verder gebracht. Maar vooral heeft hij schitterende, van diep psychologisch inzicht getuigende boeken geschreven die niet verloren mogen gaan in de aanhoudende storm van politieke correctheid.
En van welke schrijver kun je zeggen dat hij maatschappelijke verschijnselen als Trump (in
The Plot against America), cancel culture (The Human Stain) en de wereld onder een pandemie (Nemesis) al tot in detail had beschreven voordat ze werkelijkheid werden?

Gesprekken achter het gordijn

Binnen de GGZ ben ik veel parkinsonpatiënten tegengekomen, maar de enige die ik in het dagelijks leven een klein beetje heb mogen leren kennen was Jan van Reek, een van de geestelijke vaders van Wipperoen.

Wipperoen was aanvankelijk een tekststrip in de trant van Marten Toonder die vanaf 1961 in het Algemeen Handelsblad werd gepubliceerd, totdat de maker ziek werd en moest stoppen met tekenen en schrijven. Ik kwam in de jaren tachtig bij hem over de vloer omdat ik verkering had met zijn jongste dochter. Hoewel het een lieve, intelligente en belangstellende man was, verliepen onze gesprekken altijd enorm moeizaam, enerzijds omdat de ziekte ook zijn spraak had aangetast waardoor mijn vriendin er altijd bij moest blijven om te tolken, en ook omdat hij regelmatig tijdens onze conversatie van zijn stoel viel. Hij lag dan op de grond tussen ons in totdat de convulsies wegebden en hij met hulp van zijn dochter weer kon opstaan. We wisten als zoiets gebeurd was niet waar we moesten kijken, hij uit begrijpelijke maar natuurlijk onterechte gêne en ik omdat ik destijds op sociaal gebied totaal onbekwaam was en ook moeite had met gesprekken met mensen die wel gewoon op hun stoel bleven zitten. Het voelde altijd alsof er een soort gordijn tussen ons in hing.

Het huis waarin hij in een ongemakkelijke menage à trois samenwoonde met zijn vrouw en haar vriendin – en mijn vriendin totdat wij gingen samenwonen – was niet alleen daardoor het tegenovergestelde van mijn eigen kleinburgerlijke ouderlijk huis en een soort walhalla voor mij. Er waren echte boeken en overal stond en hing kunst, niet alleen van hemzelf, maar ook van zijn vrouw en van zijn oudste dochter en zijn zoon, die zelf later evenveel faam zouden vergaren als tekenaars. Er was rommel en slijtage en alles zag eruit alsof erin geleefd werd, heel anders dan bij mij thuis.

Ik kan niet beoordelen of hij psychisch ingrijpend was veranderd door de medicatie, zoals de mensen in dit boek, want ik leerde hem pas kennen toen hij de ziekte al heel lang had. 

De bange mens

Er werden in de VPRO-gids van deze week interessante angsten besproken, hoewel ik wel wat meer had willen weten over waar de mensen die hun angsten omschreven nou concreet bang voor waren. Betekent zo’n angst voor bijvoorbeeld poppen slechts dat je een onaangenaam gevoel krijgt als je naar een pop kijkt of voel je dan ook ergens de irrationele angst dat hij je iets gaat aandoen? Angst voor poppen is in al zijn irrationaliteit tenminste wel een mooie en geloofwaardige angst, niet zoals die van Matthijs van Nieuwkerk die alleen afleidingen van doodsangst noemt, zoals vliegen en autorijden in tunnels en dergelijke. Maar ondertussen wel beweren dat hij ‘duizenden irrationele angsten en fobieën’ heeft. Een andere BN-er kan alleen een fobie voor natte papiertjes verzinnen, kom op zeg! De meeste angsten waar ik zelf onder heb ‘geleden’ – want eigenlijk is het hebben van dit soort angsten een luxe – zijn te idioot om op te schrijven (ik heb het geprobeerd, echt te idioot). De enige een beetje normale vrees die ik durf te noemen, heb ik nog steeds bewaard uit mijn door angsten verluchtigde jeugd en dat is hoogtevrees. Weliswaar ook een irrationele maar toch vooral een retrospectieve angst, omdat ik op mijn elfde een keer op de zesde etage van een flat een meter of twintig over de balkonbalustrades heb afgelegd om indruk te maken op het vriendinnetje dat beneden naar me stond te kijken (ze heette Barbara en ze was blond, met blauwe ogen). Ik heb het overleefd, maar de angst en de nachtmerries kwamen toen ik eenmaal weer op de grond stond en zijn nog steeds niet voorbij. Er valt mee te leven, net als met al die andere die ik niet durf op te schrijven.

Starstruck

Máxima en ik kennen elkaar, maar onze relatie is nooit echt van de grond gekomen.

Haar latere echtgenoot kon je begin jaren negentig in de wijk rond de Pieterskerk in Leiden wel eens tegen het lijf lopen, tussen zijn onderkomen aan het Rapenburg en corpsballenclub Minerva. Ik werkte destijds als kok bij een bistrootje waar hij soms kwam slummen met studiegenoten. Op een avond wilde hij er zelfs met zijn moeder komen eten, maar moesten we de lakei die was vooruitgestuurd teleurstellen omdat we vol zaten, waarna we even later door het raam haar en hare aanhang beteuterd voorbij zagen schreiden. 

Jaren later werkte ik bij een dagactiviteitencentrum en kreeg ik van mijn teammanager het verzoek om een bijzondere gast een en ander te vertellen over mijn werkzaamheden als arbeidsbegeleider van mensen met een psychiatrische stoornis. Uit veiligheidsoverwegingen werd er wat geheimzinnig over gedaan wie die gast zou zijn, maar een paar dagen van tevoren kreeg ik toch te horen dat het Máxima was.

Ik deed dus wat halfslachtige pogingen om een verhaaltje voor te bereiden, maar een aantal factoren werkten hierin niet mee: a) zelfs als je geen republikein zou zijn, zijn er nogal wat bezwaren in te brengen tegen de Oranjes, dus ik stond er wat ambivalent tegenover, b) het werk dat ik deed stelde mijns inziens niet veel voor en ik had eigenlijk geen idee wat ik erover kon vertellen, en c) mijn arrogantie, ik verwachtte dat ik het allemaal wel ter plekke zou improviseren als ze eenmaal voor me stond.

Enfin, de dag van het bezoek was aangebroken en daar kwam ze aan. Samen met een trajectbegeleider – net zoiets als een arbeidsbegeleider – stond ik op mijn lullige kantoortje te wachten tot haar rondgang door het gebouw bij ons zou eindigen. Officiële aangelegenheden lijken altijd eeuwen te duren en helemaal als je je in stijgende paniek vruchteloos voor de geest probeert te halen wat je in godsnaam tegen zo’n mens moet zeggen.

Uiteindelijk kwam ze bij ons aan en stelde ze zich aan me voor. En ze is in het echt dus net zo leuk als iedereen denkt dat ze is!! En ook nog hoogzwanger van haar eerste, “Iek loop als ien eend,” zei ze. Tenminste, dat geloof ik, want ieder besef van tijd en ruimte was tegen die tijd al lang van me heengegaan. Ik denk dat ik nog iets heb gehakkeld met het zweet in mijn schoenen en ik zie nog vaag het beeld van mijn teamchef die me verbaasd aankijkt. Er was een hofdame bij ook, schijnt.

Uiteindelijk moet iemand hebben ingegrepen en heeft mijn vrolijke, twee meter lange beer van een joviale collega het van me overgenomen en honderduit verteld over onze werkzaamheden.

Althans, dat heeft hij me later verteld. We frequenteerden in die tijd hetzelfde café en als hij mij daar zag kreeg zijn toch al vaak opperbeste humeur altijd iets uitgelatens en feestelijks. Een keer stelde hij me voor aan een vriend die ik niet kende met de woorden: “Dit is nou Dick,” met exact hetzelfde effect.

Hij is haar jaren later nog eens tegengekomen in de Bijenkorf. Ze herkende hem nog, dus werd het daarna een standaardgrap als we elkaar weer eens tegenkwamen: “Nog iets van Máxima gehoord?” Maar nee, nooit meer iets van haar gehoord.

Philip Roth – The Biography (1)

Uitgeverij Norton heeft de biografie die Blake Bailey over Philip Roth heeft geschreven uit de handel genomen. Kennelijk geloven ze de beschuldigingen tegen Bailey van seksueel wangedrag en zien ze hierin genoeg aanleiding voor zo’n drastische maatregel. Het lijkt me verstandig je van een mening te onthouden over wat mensen zeggen dat er al dan niet tussen hen is voorgevallen buiten het zicht van getuigen, maar het lijkt er nu op dat met name de hoeveelheid aantijgingen tegen Bailey voor Norton – en niet alleen voor hen – doorslaggevend was om hem te op te nemen in het groeiende leger van gecancelde seksuele roofdieren.

Dat heeft allemaal weinig met een correcte rechtsgang te maken, maar dat is dit dan ook niet. Ik wil best geloven dat Bailey een male chauvinist pig met een twijfelachtige moraal is en misschien zelfs nog wel iets veel ergers, maar ik blijf denken dat je over bewijs moet beschikken voordat je iemand ten aanzien van de hele wereld te kijk zet en – minder zwaarwegend – diezelfde wereld ook nog eens berooft van deze langverbeide, geweldige biografie – dat wil zeggen, dat deel ervan dat hem niet al in huis had.

Ik gelukkig wel. Bailey schrijft echt goed en hij vertelt inlevend over zijn hoofdpersoon, en het boek heeft gelukkig ook nog een uitgebreid personen- én zakenregister – iets wat je helaas niet in alle biografieën aantreft. In alle opzichten een geslaagde en nuttige bijdrage aan de literatuur dus en wat maakt het dan uit wie die Bailey zelf is, zolang hij zich maar dienstbaar toont aan zijn onderwerp? Ik ben nu halverwege het boek en heb ook niet gezien dat hij een of ander verwerpelijk mensbeeld propageert waar onschuldige lezers wellicht tegen beschermd dienen te worden. Ik heb hem eigenlijk nergens iets  namens zichzelf horen zeggen. Hij heeft geen eigen stem, in die zin is hij de ideale literaire historicus en ‘afwezige’ verteller in de geest van de door Roth zo bewonderde Flaubert.

Toch signaleerden veel mensen in Bailey’s toon al voordat deze beschuldigingen naar buiten kwamen een mate van empathie met Roth die ze verwerpelijk vinden. Want het ironische van dit hele gedoe is dat voordat Bailey op het schavot werd geduwd de messen juist voor Roth zelf werden geslepen.