Winnaar Nederland Vertaalt Vertaalwedstrijd

Mijn vertaling naar het Engels van het gedicht ‘Europa, 2022’ van Lieke Marsman heeft de Nederland Vertaalt Vertaalwedstrijd gewonnen. 131 inzendingen, dus ik ben trots.

Dit is mijn vertaling:

Europe, 2022 

Fear without thoughts, the mind 

like a pack mule 

steps onto the scorched earth – nothing 

now to contemplate.  

Nothing but established facts. 

 

Hope is an alchemist: it unseals 

the densest stone. As from an egg: small 

feathery packet, bloody still, unsightly. 

The first resistance becomes the loudest protest.  

A new world is possible. 

 

En dit is het origineel:

 

Europa, 2022 

Angst zonder gedachten, de geest
loopt als een pakezel
de verschroeide aarde op – niets
valt er te overpeinzen nu.
Voldongen feiten om ons heen. 

Hoop is een alchemist: de dichtste steen
ontzegelt het. Als uit een ei: klein
verenpakketje, bebloed nog, onooglijk.
Het eerste verzet wordt het luidste protest.
Er is een nieuwe wereld mogelijk. 

 

Van Swindenstraat

Laatst zei een vrouw tegen me dat ze ooit in de Van Swindenstraat in Den Haag had gewoond. Ik had haar verteld dat ik in Den Haag was geboren omdat we ons in die stad bevonden, en ze vroeg waar. Dit soort triviale data passeert soms de revue tijdens een eerste date, want dat was het. De Van Swindenstraat is een straatje van niks en het zou me verder niets zeggen als ik er niet geboren was. Het was destijds een deprimerende achterbuurt en ik geloof dat ik opgelucht was toen we rond mijn zesde verhuisden naar een iets beschaafdere omgeving. Het is dus niet zo dat ik er goede herinneringen aan heb.

Maar nu ik oog in oog bleek te zitten met iemand die er ook had gewoond (weliswaar in een geheel ander tijdperk want de vrouw was tien jaar jonger dan ik en ruimschoots volwassen toen ze er woonde, dus het zal ergens in de jaren negentig zijn geweest), kon ik mijn verbazing hierover nauwelijks de baas en nu zit ik me achteraf te verbazen over die verbazing. Misschien was het het plotselinge besef dat er na mijn ouders, mijn zus en ikzelf nog andere mensen hebben gewoond op een plek waarvan ik dacht dat hij nog slechts bestond in mijn herinnering, een plek waarvan ik dacht dat hij uit niets anders bestond dan herinneringen. 

Natuurlijk heb ik weleens uit nostalgische overwegingen door de buurt gelopen, ik woon er niet ver vandaan en als ik wil kan ik er binnen drie kwartier zijn. Want hij is er nog gewoon, opgeknapt en opgeruimd, maar verder niet heel anders. In mijn herinnering was het er donker, rommelig en vochtig. Ons ouderlijk huis stond leeg en ik kon ongegeneerd naar binnen kijken in de kamer waar ik ooit ter wereld ben gekomen. Maar het voelde aan als decor: ik kon het letterlijk aanraken, maar ik kon het niet aanraken.

We probeerden herinneringen aan de Van Swindenstraat naar boven te halen en te beschrijven hoe het er had uitgezien toen we er woonden. De Van Swindenstraat is niet heel lang, maar hij omvat wel meerdere blokken en een slopje. Ze vroeg wat een slopje was en ik mansplainde dat slopje een oude benaming is voor een doodlopende steeg. 

“Daar woonde ik,” zei ze, “aan dat steegje”. “Aan het slopje? Ik ook! Daar ben ik geboren! Het slopje! Dáár ben ík gebóren! Aan het slopje!!!!!”

Ik weet niet helemaal zeker of ze mijn verbazing kon delen, ik was te opgewonden over zoveel toeval om haar reactie echt te registreren. Dat ik voor het eerst werd geconfronteerd met iemand van buiten mijn gezin wier bestaan zich tegen dezelfde achtergrond had afgespeeld – die ooit mijn gehele universum was waarbuiten niets anders leek te bestaan – bood me een blik in een dimensie waarin het feit dat ik ben geboren en kind ben geweest plotseling diepte kreeg. 

Met die vrouw is het uiteindelijk niks geworden, maar ik schijn dus wel echt te bestaan.

Boerenbedrog

Ik was eigenlijk net een beetje bekomen van het nieuws dat AstraZeneca geen enkele bescherming zou bieden tegen omikron (dit stond vorige week zomaar ergens middenin een artikel op pagina 10 van de Volkskrant in plaats van in koeienletters op de voorpagina) toen ik nauwelijks prominenter in de krant zag staan dat we wellicht afstevenen op een volgende epidemie die corona qua dodelijkheid en besmettelijkheid weleens naar de kroon zou kunnen gaan steken.

Er blijken namelijk in Nederland dit najaar alweer bijna een half miljoen kippen en eenden preventief te zijn ‘geruimd’ vanwege een nieuwe, dodelijke variant van de vogelgriep die ook kan overspringen op mensen. Ook nieuw is dat vele in het wild levende vogels er al aan zijn gestorven. De belangrijkste broedplaatsen in Nederland van de vogelgriep zijn uiteraard de grootschalige pluimveehouderijen.  

Het artikel in de Volkskrant suggereert als mogelijke oplossing om dit gevaar af te wenden onder meer dat consumenten zouden kunnen overwegen minder kip en ei te gaan eten . Maar als de gigantische hoeveelheid dierenleed waar de intensieve (pluim)veehouderij zich schuldig aan maakt nog steeds onvoldoende is om ieder weldenkend mens te doen overstappen op vegetarisme of veganisme of in ieder geval zijn of haar vleesgebruik substantieel te reduceren (het heeft bij mijzelf ook heel lang geduurd voordat dit besef indaalde), zal het antwoord op deze dreiging van de politiek moeten komen. Want over het zelfreinigend vermogen van de agrarische sector zelf kunnen we ons helaas weinig illusies maken. De stikstofcrisis heeft al laten zien dat iedere poging tot een serieus gesprek over de verantwoordelijkheid die deze sector (mede) draagt voor dit probleem slechts ontaardt in een met hand en tand verdedigen van de eigen belangen, desnoods met de dreiging van geweld in de vorm van tractoren die oprukken naar het Malieveld of gemeentehuizen binnenrijden, en zelfs het bedreigen van politici.

Helaas lijkt ook deze centrumrechts-christelijke regering weer met zijn rug naar de toekomst te staan. Ondanks alle moedgevende klimaatplannen heeft ook het nieuwe kabinet nu al laten doorschemeren niet de ballen te hebben om de confrontatie met boerenbelangen aan te gaan. Dit staat onder het kopje Stikstof in de kabinetsplannen: ‘In gebieden waar de opgave tot emissiereductie en natuurherstel dermate groot is dat vrijwilligheid niet langer vrijblijvendheid betekent, gaan we op het boerenerf het gesprek aan om samen te zoeken naar de mogelijkheden.’ 

Corona heeft het al laten zien: als er in Nederland een ramp dreigt te gebeuren, gaan we vergaderen. Als dat vergaderen dan toch niet voldoende blijkt om de ramp af te wenden, doen we maar wat het buitenland doet. De intensieve pluimveehouderij is echter om allerlei redenen een typisch Nederlands probleem, waarvoor het buitenland geen oplossing kan bieden. Met de hete electorale adem van de boerenstand in de nek zal dit kabinet boven zijn eigen schaduw moeten uitstijgen, boven de door kiezersangst en cliëntelisme gevoede behoudzucht van het CDA en de andere christelijke partijen als het over de agrarische industrie gaat. Carola Schouten was slechts de laatste in een lange reeks CDA-landbouwministers die de agrarische sector uit de wind hebben helpen houden.  

De noodzaak tot maatregelen om de agrarische industrie aan banden te leggen, is door deze nieuwe vogelgriepvariant alleen maar urgenter geworden. Het gaat nu niet meer alleen over de planeet die mede dankzij stikstofemissie op een ramp afstevent, we moeten nu ook handelen om een mogelijke nieuwe pandemie te voorkomen. Hoeveel argumenten heb je nodig?

Dreaming of Karen Black

Toen ik laatst de muziekrecensiepagina van de Volkskrant opsloeg, ging er opeens een luikje open naar het verleden. Karen Black, een van mijn vrouwelijke idolen van toen ik rond de twintig was, bleek in de jaren zeventig en tachtig tussen het acteren door een heleboel geweldige en belangrijke (voor mij althans) films door de tijd te hebben gevonden om een hele plaat vol liedjes op te nemen, waarvan ze de meeste ook nog zelf gecomponeerd had. En om een of andere reden zijn die liedjes nu pas, veertig jaar later dus, uitgebracht – onder de titel Dreaming of You.

Mijn crush op Karen Black begon toen ik haar voor het eerst zag in Robert Altman’s Come Back to the 5 & Dime Jimmy Dean, Jimmy Dean, waarin ze de mysterieuze gast op een reünie speelt, die aan het eind van de film een omgebouwde man blijkt te zijn. Maar ze speelde ook in klassiekers als Five Easy Pieces, The Great Gatsby, Easy Rider en Capricorn One. Ik projecteerde in haar een kruising tussen de twee meisjes waar ik tot dat moment het meest verliefd op was geweest, de ene een koele schoonheid en de andere even aandoenlijk scheel als Karen Black (in deze tijd was ze hierdoor helaas kansloos geweest in Hollywood). Maar als ik nu naar de foto op het cd-hoesje kijk, lijkt die nog het meest op foto’s van mijn moeder in het jaar dat ik werd geboren. What would Freud say?

Het zijn opnames uit een verloren tijd en het zal misschien niet aan iedereen zijn besteed. De liedjes gaan over verlangen, verliefdheid en verdriet. De gebruikelijke onderwerpen dus, bezongen met zoveel intense emotie dat je alleen maar ademloos kunt luisteren. Er klinkt een verpletterende kwetsbaarheid in de schoolse manier waarop ze op ouderwets mooi zingt. Ze heeft een enorm bereik en ze legt de lat hoog, waardoor er vaak een toegevoegde spanning ontstaat die het alleen nog maar adembenemender maakt om naar haar te luisteren, omdat je steeds zit te hopen dat het haar lukt en dat ze alle noten haalt. Dat doet ze gelukkig.

De meeste liedjes heeft ze dus alleen geschreven, maar ook haar cover van Question van de Moody Blues is ongelofelijk aangrijpend: alsof je het liedje voor het eerst hoort zoals het moest klinken.

Karen Black is overleden in 2013, na een lang en zeer productief acteursleven. Naast al die geweldige films en toneelstukken waarin we haar hebben mogen bewonderen, blijkt ze dit nu dus ook nog allemaal gekund te hebben.

Dreaming of You (1971 – 1976) is te vinden op Spotify.

Onverdachte kunst: Céline herontdekt

Als er één schrijver is die de discussie over cancel culture op scherp kan stellen dan moet dat wel Louis-Ferdinand Céline zijn, en laat er nou van hem onlangs een berg ongepubliceerd materiaal opgedoken zijn die zijn werk en persoon weer helemaal terug in de belangstelling kan brengen.

Over de persoon Céline is geen discussie mogelijk: hij was fout. En zijn overtredingen bevonden zich niet op het wat schimmige terrein van seksuele omgangsvormen (hoewel hij ook op dat gebied volgens de huidige normen wel niet hoog gescoord zal hebben). Bij hem waren het opvattingen die heel erg fout waren en die hij ook heeft gepubliceerd, waarmee ze een permanente schaduw werpen over het werk waarmee hij beroemd en geliefd is geworden.

Nadat hij zijn meesterwerken had geschreven ontpopte Céline zich als een uitgesproken antisemiet, in pamfletten waarin hij net als een zeker hedendaags warhoofd zelfs de Jodenvervolging bagatelliseerde. Frankrijk vervolgde hem na de oorlog waarin die pamfletten verschenen wegens collaboratie – dat hem zwaarder werd aangerekend dan zijn antisemitisme, dat in Frankrijk altijd al wijd verspreid was en dat tot op heden helaas nog steeds is – maar gaf hem na een paar jaar zijn vrijheid terug vanwege zijn literaire verdiensten.

Nu onlangs al dit onbekende werk is opgedoken ben ik wel benieuwd naar de discussie die vast weer zal oplaaien. Want als zoveel kunstenaars en andere beroepsgroepen worden kaltgestellt wegens hun levenswandel kun je je afvragen wat de wereld aan moet met een schrijver die een van de grootste misdaden in de geschiedenis met dezelfde pen heeft verdedigd als waarmee hij dat geliefde werk heeft geschreven. De vraag is: kun je twee van de grootste literaire meesterwerken van de twintigste eeuw – want dat zijn Voyage au bout de la nuit en Mort à créditcancelen?

Het teruggevonden werk betreft volgens de Volkskrant 1 kuub papier die Céline in zijn huis in Montmartre achterliet toen hij met zijn vrouw en de kat naar Denemarken vluchtte om aan de bevrijders van Frankrijk te ontkomen. In zijn biografie van Céline vertelt Frédéric Vitoux dat ze ‘grote stukken van Kanonnevoer, De legende van koning Krogold en verschillende versies van Guignol’s Band’ op hun vlucht meenamen, maar volgens het artikel zat hier ook nog een volledige, nooit gepubliceerde roman tussen, zeshonderd vel van een andere, en een manuscript van Mort à crédit. Ik kan niet wachten om het allemaal te (her)lezen.

Hoe het mogelijk is dat iemand met zulke moreel verwerpelijke denkbeelden zulke geweldige boeken kan schrijven, begrijp ik ook niet. Maar wat ik las toen ik hem op mijn zeventiende ontdekte, leek voort te komen uit een woede en benauwenis die ik herkende en die ik tot op dat moment nog niet in de literatuur had aangetroffen. Hij verwoordde emoties die ik zelf nog niet kon uitdrukken. Maar het was veel meer dan herkenning. De waarde van zijn werk ervan zal altijd overeind blijven, de literatuur van de twintigste eeuw is ondenkbaar zonder Céline. Ik hoop dat heel veel adolescenten hem nog gaan ontdekken en dat het ook hen lucht geeft.

Het enige wat je er volgens mij over kunt zeggen is dat mensen die zelf niet zo heel groot zijn toch grote kunst kunnen maken, zelfs mensen die hele verwerpelijke dingen doen en zeggen. Maar het werk zelf blijft onaantastbaar door wat de maker ervan heeft aangericht.

De lieflijkste plek op aarde

Onlangs heb ik eindelijk een bezoek gebracht aan het Nietzsche-Haus. Dat staat in Sils-Maria, de magische plek waar ik al naartoe wilde sinds ik – een half mensenleven geleden – met zijn werk in aanraking kwam. Nietzsche beschouwde dit dal en de omliggende bergen als zijn eigenlijke thuis, zijn persoonlijke Shangri-La waar hij tot zijn meest diepzinnige gedachten kwam en waar hij enkele van zijn belangrijkste werken heeft geschreven.

Lopen is denken en volgens Nietzsche kun je dat ook omkeren. Hij vertrouwde gedachten die niet im Freien geboren sind niet en als je hier loopt snap je waarom dit het ideale landschap voor zijn filosofie was. Het dorpje ligt tussen twee langgerekte meren – Sils en Silvaplana – waar je omheen kunt lopen zonder te hoeven opletten waar je je voeten neerzet omdat het pad vrij vlak is. Je kunt je daardoor volledig in het decor verliezen, de magnifieke Zwitserse bergen die het dal omringen. In het onderste Silser Meer steekt een schiereilandje, Chastè, waarover Nietzsche droomde er een huis voor zichzelf te laten bouwen, lang voordat er de godganse dag toeristen zoals ik rond keutelden. De meesten onder hen komen overigens niet om zijn herinnering te eren, al is er wel een plaquette op een rots met een gedicht van hem: Alle Lust will Ewigkeit. Buiten dit en het Haus zelf herinnert alleen de zogenaamde ‘Zarathustra-rots’ nog aan Nietzsche, een opvallend piramidevormig gesteente waar hij op de gedachte van de ‘eeuwige wederkomst’ kwam (die volgens mij betekent dat we zijn voorbestemd het leven op aarde tot in de eeuwigheid telkens op exact dezelfde manier te blijven herhalen, een soort Groundhog Day maar dan zonder de mogelijkheid om het bij iedere volgende keer beter aan te pakken).

Ik probeer me voor te stellen hoe het eruit gezien moet hebben: Friedrich Nietzsche, lopend. Hij moet een schrikwekkende verschijning zijn geweest. Om zijn overgevoelige ogen te beschermen tegen het zonlicht en de elektriciteit in de wolken droeg hij buiten een enorme groene bril en dan daaronder ook nog die buitenproportionele snor. Niet iemand die je makkelijk aanspreekt. Achter dat vreemde voorkomen ging een verlegen en uiterst zachtaardige man schuil. Hij had ook veel stoere woorden over vrouwen, in werkelijkheid was het zijn romantische verheerlijking van hen die voorkwam dat hij ooit een liefdesrelatie heeft gehad. Voor hem was dat tragisch, maar de mensheid heeft er baat bij gehad. Een huwelijk had waarschijnlijk een eind gemaakt aan zijn rusteloosheid en aan de eenzaamheid waarin zijn meest gedurfde gedachten ontstonden.

Tussen 1881 en 1889 bracht Nietzsche de zomers hier door, op de lieflijkste plek op aarde. In het hooggebergte hoopte hij de ideale klimatologische omstandigheden te vinden voor zijn gestel, althans volgens de medische inzichten van die tijd. Hij leed zijn hele leven onder allerlei fysieke kwellingen, waaronder migraine en een geleidelijk verlies van visuele vermogens, wat hem uiteindelijk bijna volledig blind maakte. Hij genas nooit, de migraines bleven en zijn ogen bleven achteruitgaan. Uiteindelijk verloor hij ook zijn geestelijke vermogens en de laatste tien jaar van zijn leven werd hij verzorgd door zijn zuster, een kwalijke onbenul die niets begreep van zijn werk en zijn nalatenschap misbruikte ter meerdere eer en glorie van haarzelf en haar fascistische vrienden. Het heeft decennia geduurd voordat zijn werk van dit stigma kon loskomen.

Het voelt pretentieus om te zeggen dat de gedachtevluchten van een dergelijk genie van invloed zijn geweest op je eigen aardse geploeter, maar zijn boeken hebben me denk ik wel geholpen mezelf te bevrijden van allerlei zaken die me benauwden toen ik opgroeide. Hij kwam voor mij op het juiste moment en daarom wilde ik hem eer betonen door deze plek te bezoeken.

Nescio in India

Het gevaar van biografieën lezen is dat je helden van hun voetstuk vallen. En helden zijn schaars, dus daar moet je heel zuinig mee zijn. Toch wint de nieuwsgierigheid het meestal uiteindelijk, hoewel het niet altijd nieuwsgierigheid is waardoor je een biografie gaat lezen. Vaak is het ook een verlekkerd soort teruggaan naar iets wat je al in zijn geheel hebt geconsumeerd, zoals sommige mensen voor de derde keer alle afleveringen van Seinfeld of Friends bekijken. Het is op, maar je hebt nog niet genoeg gehad. Je hebt alle boeken gelezen, alle platen geluisterd, alle films gezien, maar het is te mooi, je wilt meer!

Over Nescio durf ik eigenlijk niet te schrijven, maar laat ik het proberen: hij kon als niemand anders het goddelijke in niet alleen de natuur maar in al het ‘zijndein taal vangen. alsmede het menselijke verlangen naar het goddelijke en zuivere in zichzelf (dit kan dus zo in een stichtelijk werkje uit de jaren dertig). Simpeler gesteld: zijn boeken zijn volgens mij het allermooiste wat er in de Nederlandse taal is geschreven. Hij is nergens mee te vergelijken en ook daardoor trouwens onvertaalbaar.

Het leven van Nescio was, niet geheel onverwacht voor wie met zijn werk vertrouwd is, een beetje saai. Net als Kafka is hij zijn hele leven min of meer op één plek gebleven en werkte hij op een kantoor. Heel anders dan Kafka was hij getrouwd met een geweldige vrouw die hem in al zijn eigenaardigheden ondersteunde en had hij een paar dochters. Zijn bazen stonden hem toe gedurende langere periodes aan de geestdodende atmosfeer op kantoor te ontsnappen als hij die niet meer volhield. Met de diagnose zenuwlijder op zak mocht hij dan een tijdje door het land zwerven. Over die tochten schreef hij in zijn schitterende natuurdagboek, dat door Lieneke Freriks (die ook de biografie heeft geschreven) werd bezorgd in het verzameld werk, samen met alle officiële publicaties en nagelaten werk.

Tegenover zijn intense liefde voor het Nederlandse cultuurlandschap stond – zo blijkt nu uit de biografie – dat hij niet bepaald oog had voor de schoonheid van andere landschappen, zoals het Indische, waar hij in 1925 naartoe werd gestuurd op zakenreis. Hij vond het er vooral vies en stoffig en in zijn brieven naar huis klinkt nogal wat afkeuring van veel wat anders is dan thuis. En helaas blijft het niet bij die milde xenofobie. In een onthutsende brief uit Calcutta beschrijft hij een tafereel met naakte Europese vrouwen en een ‘inlander’ op een schilderij dat hij in het herenhuis van een Raja had gezien en eindigt hij met: Mijn afkeer voor inlanders is nu compleet, ik voelde iets door mijn hele lichaam, ik voelde mij zelf vernederd en had er graag een neergeslagen en getrapt, maar ik durfde niet. Iets van datzelfde voel ik in Europa ook als ik een Jood met een Europees meisje zie. Europeanen die ik niet zou aankijken, zie ik nu met plezier. Ik zal blij zijn als ik dat zoodje niet meer om me heen heb.

Je wordt er koud van als je het leest en helaas is dit niet de enige passage waarin hij zich zo uitlaat over dit soort onderwerpen. Het is verschrikkelijk en ook niet te relativeren door het in zijn tijd te plaatsen. Vergelijk dit eens met iemand als Slauerhoff, die in dezelfde tijd leefde als Nescio en bijna een tegenovergestelde houding had. Kennelijk is dit de keerzijde van de liefde van Nescio voor zijn thuisland en zit er ergens in die liefde een eng soort nationalisme verscholen dat andere culturen wantrouwt.

Lieneke Freriks schrijft na deze passage Dit is wel even schrikken en wijst erop dat er in de rest van Nescio’s nalatenschap in ieder geval geen andere vormen van antisemitisme zijn aan te wijzen. Dat scheelt, maar liever had ik dit soort dingen nooit geweten en zou ik het op een plek willen begraven waaruit het nooit meer tevoorschijn komt, omdat ik de Nescio van voordat ik dit las niet wil missen.

Escher in het paradijs

I usually just give up on a painting. I don’t finish it.” zei de Amerikaanse hyperrealist Richard Estes ooit. Als het doel van kunst de meest realistische weergave van de werkelijkheid zou zijn (is het natuurlijk niet) was hij misschien de beste schilder ter wereld, maar ook voor hem bleef perfectie dus onbereikbaar. Ik vind dit soort schilderijen (en andere realistische kunst, de boeken van Updike bijvoorbeeld) erg bevredigend en veel werk van andersoortige realisten (magisch realisten, surrealisten) als Willink en Escher eigenlijk ook nog steeds en het kan me niet schelen als echte kenners hier hun neus voor ophalen (waarom noem ik ze dan?) De ‘visie’ van Estes zit in zijn onderwerpkeuze, hij maakt snapshots van de werkelijkheid die hij ook eerst fotografisch vastlegt, waarna hij ze op zijn atelier naschildert, net als Breitner bleek te doen (die daar wél heel geheimzinnig over deed, maar Breitner is ook geen realist). Estes en Escher zijn allebei virtuoos ambachtelijk, Escher was echter geen schilder maar een speelse graficus wiens vondsten niet ‘resoneren’ zoals die van Magritte: hij was iemand wiens werk niet meer naar waarde kan worden geschat, omdat het alleen de eerste keer dat je ermee wordt geconfronteerd echt effect heeft. Daarom was ik ook zo blij dat ik erbij was toen mijn destijds achtjarige dochter ze voor de allereerste keer zag en er totaal verrukt over was. Want als ik schrijf dat ik dit soort werk ‘nog steeds’ mooi vind, is dat omdat je in het kijken naar dit soort schilderkunst de blik van een kind nodig hebt om weer de magie ervan te zien.

Effe krijten Marco

Die heerlijke omhaal van Van Basten die je nog steeds langs ziet komen in de overzichten van mooiste doelpunten aller tijden, die ene die nog steeds in de leader van Studio Sport zit, daar was ik bij. Sterker nog, ik stond er dichterbij dan wie dan ook in het stadion, op de spelers na. Mijn vriend Arie had een seizoenskaart voor de Meer in het schitterende seizoen ’86-’87, toen het allemaal weer begon en het Nederlandse voetbal uit zijn as herrees, wat voor een heel groot deel te danken was aan Johan Cruyff, die toen voor het tweede jaar trainer van Ajax was. Ik ging regelmatig met hem mee, voor tien gulden mocht je achter de afrastering achter een van de doelen staan. Door de radicale aanvalstactiek die Cruyff had verzonnen betekende dat dat je één helft lang de actie vlak voor je neus had en de andere helft alles van veraf moest bekijken. Het eenrichtingsvoetbal resulteerde doorgaans in een doelpuntenregen. Op die dag tegen Den Bosch moesten we echter met een schamele 3-1 genoegen nemen. In mijn herinnering ben ik dat seizoen getuige geweest van de debuten van een hele generatie geweldige voetballers, die daarbij in hun eerste wedstrijd ook nog allemaal scoorden, zoals dat in die tijd gebruikelijk was bij Ajax. Brian Roy, Johnny Bosman, Rob en Richard Witschge, Van ’t Schip, Dennis Bergkamp (toen nog rechtsbuiten), Aron Winter (ik kan uitzoeken of mijn herinneringen wel helemaal kloppen, maar dat ga ik niet doen).

Er hing een magische sfeer in het stadion en een enorme samenhorigheid, blijdschap ook nog steeds omdat Jopie terug was, al was het dan niet meer als voetballer. Die ene keer dat Cruyff een bal die over de zijlijn was gegaan terug het veld in trapte en het hele stadion juichte alsof hij een beslissend doelpunt had gescoord: voetbalhumor. Als Van Basten sporadisch een keer een kans miste: “Effe krijten Marco”. Het “Oeoeoeoe….” uit alle kelen als de reusachtige Ronald Spelbos – de enige verdediger die mocht meedoen van Cruyff – op de doorgebroken spits van de tegenpartij afstormde (ik zweer je dat de tegenstander uit pure angst de bal liet lopen en niet wist hoe snel hij weer terug moest rennen naar zijn eigen helft).

Het is een onbeschrijfelijk mooi doelpunt. Het leek wel alsof hij zweefde, alsof hij even stil hing in de lucht.

Ik ben één keer beelden tegengekomen waarop Arie en ik te zien zijn, zodat ik weet dat ik het niet gedroomd heb. Op de meeste staan we niet omdat de camera’s aan de kant van de dug-out stonden en wij op de rand van de zestien, exact ter hoogte van Marco. Het is vlak na het doelpunt. Een uitzinnig publiek springt en schreeuwt en danst van vreugde op de tribunes en daarvóór zie je vlak achter het hek twee heren staan met iets te hoge voorhoofden en lange zwarte jassen, die verder onbeweeglijk (maar verre van onbewogen) staan te applaudisseren, zoals het hoort bij ballet.

Carrière maken

Een vriendin maakte zich kwaad over de kansenongelijkheid tussen man en vrouw, met name die in het verleden, toen zijzelf nog een jonge moeder was. Niet omdat zij zich er zelf door van had laten weerhouden om naast het moederschap ook een professionele carrière te hebben en ook niet omdat haar man geen volwaardige rol had gespeeld in het grootbrengen van hun kinderen – er was bijvoorbeeld ook een periode in hun leven geweest dat hij voor de kinderen had gezorgd terwijl zij alleen voor het inkomen zorgde. Maar dat betekent natuurlijk niet dat die ongelijkheid er niet wel degelijk was: vrouwen werden ooit geacht thuis te blijven en voor de kinderen te zorgen. Ik reageer daar natuurlijk weer compleet fout op door er vrolijk uit te gooien dat het toch heerlijk is om de hele dag bij je kinderen te zijn en niet naar een kantoor of iets dergelijks te hoeven waar je je ziel moet verkopen aan een baas terwijl buiten de zon schijnt. Toen ik ook nog beweerde dat het huishouden ook weer niet zo veel voorstelt en in het niet valt bij die acht uur op dat k…kantoor waren de rapen gaar. Het probleem is dat ik bijna helemaal reageer vanuit mijn eigen situatie, waarin ik met plezier het carrière-maken heb opgegeven om voor mijn (enige) dochter te kunnen zorgen in de tijd dat ze bij me was (wat me tenminste nog vrijwaart van de beschuldiging van appropriation). Wat er mis was aan mijn reactie was ten eerste dat ik ook daarvoor nooit carrière had gemaakt en vergeet dat dat voor veel mensen een belangrijke mogelijkheid tot zelfontplooiing is en ten tweede dat er wel een verschil is tussen één kind grootbrengen, al is het dan grotendeels alleen, of drie, zoals mijn vriendin. Aan de andere kant is ook het ongetwijfeld tijdrovende concept van ‘een gezin draaiende houden’ – dat ik zelf alleen ken van horen zeggen – ook een keuze die zijn beloningen in zich bergt die offers rechtvaardigen (maar natuurlijk wel van beide partners).

Misschien ligt de oorzaak van ons wederzijds onbegrip in wat zij op het laatst zei en waarmee ze me de kans wilde geven weg te komen met mijn gebrek aan empathie (want zij is te beschaafd om mij op dezelfde manier in een hoek te drijven als ik haar), dat het vooral het gebrek aan erkenning was dat de maatschappelijke situatie voor vrouwen zo frustrerend maakte. Waar ik natuurlijk weer tegen inbracht dat je boven het streven naar erkenning moet uitstijgen, vergetend dat je niet kunt uitstijgen boven iets wat je door anderen wordt onthouden.