Effe krijten Marco

Die heerlijke omhaal van Van Basten die je nog steeds langs ziet komen in de overzichten van mooiste doelpunten aller tijden, die ene die nog steeds in de leader van Studio Sport zit, daar was ik bij. Sterker nog, ik stond er dichterbij dan wie dan ook in het stadion, op de spelers na. Mijn vriend Arie had een seizoenskaart voor de Meer in het schitterende seizoen ’86-’87, toen het allemaal weer begon en het Nederlandse voetbal uit zijn as herrees, wat voor een heel groot deel te danken was aan Johan Cruyff, die toen voor het tweede jaar trainer van Ajax was. Ik ging regelmatig met hem mee, voor tien gulden mocht je achter de afrastering achter een van de doelen staan. Door de radicale aanvalstactiek die Cruyff had verzonnen betekende dat dat je één helft lang de actie vlak voor je neus had en de andere helft alles van veraf moest bekijken. Het eenrichtingsvoetbal resulteerde doorgaans in een doelpuntenregen. Op die dag tegen Den Bosch moesten we echter met een schamele 3-1 genoegen nemen. In mijn herinnering ben ik dat seizoen getuige geweest van de debuten van een hele generatie geweldige voetballers, die daarbij in hun eerste wedstrijd ook nog allemaal scoorden, zoals dat in die tijd gebruikelijk was bij Ajax. Brian Roy, Johnny Bosman, Rob en Richard Witschge, Van ’t Schip, Dennis Bergkamp (toen nog rechtsbuiten), Aron Winter (ik kan uitzoeken of mijn herinneringen wel helemaal kloppen, maar dat ga ik niet doen).

Er hing een magische sfeer in het stadion en een enorme samenhorigheid, blijdschap ook nog steeds omdat Jopie terug was, al was het dan niet meer als voetballer. Die ene keer dat Cruyff een bal die over de zijlijn was gegaan terug het veld in trapte en het hele stadion juichte alsof hij een beslissend doelpunt had gescoord: voetbalhumor. Als Van Basten sporadisch een keer een kans miste: “Effe krijten Marco”. Het “Oeoeoeoe….” uit alle kelen als de reusachtige Ronald Spelbos – de enige verdediger die mocht meedoen van Cruyff – op de doorgebroken spits van de tegenpartij afstormde (ik zweer je dat de tegenstander uit pure angst de bal liet lopen en niet wist hoe snel hij weer terug moest rennen naar zijn eigen helft).

Het is een onbeschrijfelijk mooi doelpunt. Het leek wel alsof hij zweefde, alsof hij even stil hing in de lucht.

Ik ben één keer beelden tegengekomen waarop Arie en ik te zien zijn, zodat ik weet dat ik het niet gedroomd heb. Op de meeste staan we niet omdat de camera’s aan de kant van de dug-out stonden en wij op de rand van de zestien, exact ter hoogte van Marco. Het is vlak na het doelpunt. Een uitzinnig publiek springt en schreeuwt en danst van vreugde op de tribunes en daarvóór zie je vlak achter het hek twee heren staan met iets te hoge voorhoofden en lange zwarte jassen, die verder onbeweeglijk (maar verre van onbewogen) staan te applaudisseren, zoals het hoort bij ballet.

Carrière maken

Een vriendin maakte zich kwaad over de kansenongelijkheid tussen man en vrouw, met name die in het verleden, toen zijzelf nog een jonge moeder was. Niet omdat zij zich er zelf door van had laten weerhouden om naast het moederschap ook een professionele carrière te hebben en ook niet omdat haar man geen volwaardige rol had gespeeld in het grootbrengen van hun kinderen – er was bijvoorbeeld ook een periode in hun leven geweest dat hij voor de kinderen had gezorgd terwijl zij alleen voor het inkomen zorgde. Maar dat betekent natuurlijk niet dat die ongelijkheid er niet wel degelijk was: vrouwen werden ooit geacht thuis te blijven en voor de kinderen te zorgen. Ik reageer daar natuurlijk weer compleet fout op door er vrolijk uit te gooien dat het toch heerlijk is om de hele dag bij je kinderen te zijn en niet naar een kantoor of iets dergelijks te hoeven waar je je ziel moet verkopen aan een baas terwijl buiten de zon schijnt. Toen ik ook nog beweerde dat het huishouden ook weer niet zo veel voorstelt en in het niet valt bij die acht uur op dat k…kantoor waren de rapen gaar. Het probleem is dat ik bijna helemaal reageer vanuit mijn eigen situatie, waarin ik met plezier het carrière-maken heb opgegeven om voor mijn (enige) dochter te kunnen zorgen in de tijd dat ze bij me was (wat me tenminste nog vrijwaart van de beschuldiging van appropriation). Wat er mis was aan mijn reactie was ten eerste dat ik ook daarvoor nooit carrière had gemaakt en vergeet dat dat voor veel mensen een belangrijke mogelijkheid tot zelfontplooiing is en ten tweede dat er wel een verschil is tussen één kind grootbrengen, al is het dan grotendeels alleen, of drie, zoals mijn vriendin. Aan de andere kant is ook het ongetwijfeld tijdrovende concept van ‘een gezin draaiende houden’ – dat ik zelf alleen ken van horen zeggen – ook een keuze die zijn beloningen in zich bergt die offers rechtvaardigen (maar natuurlijk wel van beide partners).

Misschien ligt de oorzaak van ons wederzijds onbegrip in wat zij op het laatst zei en waarmee ze me de kans wilde geven weg te komen met mijn gebrek aan empathie (want zij is te beschaafd om mij op dezelfde manier in een hoek te drijven als ik haar), dat het vooral het gebrek aan erkenning was dat de maatschappelijke situatie voor vrouwen zo frustrerend maakte. Waar ik natuurlijk weer tegen inbracht dat je boven het streven naar erkenning moet uitstijgen, vergetend dat je niet kunt uitstijgen boven iets wat je door anderen wordt onthouden.

Wraak bestaat niet

Ik vraag me af of je pijn en verdriet kunt verwerken door er kunst van te maken. Het verbaasde me dat Philip Roth aan het eind van zijn leven – nadat hij al had aangekondigd met schrijven te stoppen – voor de zoveelste keer aan een verhaal over zijn relatie met Claire Bloom begon, deze keer niet in een literaire vorm maar een feitelijke beschrijving (van zijn versie) ervan, met de kennelijke bedoeling om die van haar in haar memoir Leaving a Doll’s House punt voor punt te weerleggen. Hij kon zich kennelijk maar niet neerleggen bij het onrecht dat hem (naar zijn mening) door haar was aangedaan. Gelukkig heeft zijn omgeving hem ervan kunnen overtuigen dit heilloze idee los te laten. Het lijkt vrij letterlijk deerniswekkend dat zo’n briljant iemand zich na zoveel jaren nog steeds niet heen kan zetten over het vermeende onrecht dat hem is aangedaan door iemand waar hij verder geen enkele emotionele band meer mee lijkt te hebben. En het gaat hem kennelijk niet om de reputatieschade die hij door haar geleden zou hebben. Hij wil simpelweg zijn gelijk halen, na al die jaren nog. Zijn obsessie kan terug te voeren zijn op het trauma van zijn eerste echtgenote en het onrecht dat die hem had aangedaan (toen hij er eindelijk in geslaagd was dit huwelijk in fictie om te zetten, barstte hij in tranen uit, “I did it, I did it” stamelend). Literatuur als kunstzinnige therapie.

Misschien ontstaat veel kunst uit leed en ontbering of machteloosheid, maar het lijkt me twijfelachtig dat je er persoonlijke rekeningen mee kunt vereffenen. Aan wraak heb je niks, het bestaat niet.

Theme Time Radio Hour

In de podcast Bobcast die Chris Kijne en Lars Hulshof een jaar lang in de aanloop naar Dylan’s tachtigste verjaardag (vandaag) hebben uitgezonden, wordt zijn radioprogramma maar een paar keer een beetje lacherig genoemd en je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat ze niet zo goed weten wat ze ermee aan moeten. Dat is heel jammer, wat mij betreft hadden ze tenminste één hele aflevering mogen besteden. Misschien is het probleem dat het programma zich niet goed leent tot exegese, een aangenaam tijdverdrijf waar Dylan’s werk en persoon ongeveer evenveel aanleiding toe lijken te geven als de Bijbel.

Theme Time Radio Hour (‘with your host Bob Dylan’) is een radioshow die Dylan tussen 2006 en 2009 maakte. In 102 afleveringen van meestal een uur draaide hij daarin een uitermate gevarieerde en eclectische selectie liedjes uit de gehele muziekgeschiedenis. Elke aflevering was gegroepeerd rond een thema, zoals Food, Time, Sleep, Weather, Something, Nothing, en alle liedjes hadden het gekozen thema in hun titel. Dat klinkt ongelofelijk onbenullig en daar kwam nog bij dat Dylan in de verbindende teksten klonk als een radio-dj uit de jaren vijftig. Hij sprak met een soort southern slur – het was nog voor zijn raspfase, toen zijn stem niet aangenaam was om naar te luisteren –, articulerend alsof hij moeite had woorden met meer dan twee lettergrepen uit te spreken. De meeste liedjes dateerden nog van voor zijn eigen begin als folkzanger, hoewel er ook genoeg tussen zit van Tom Waits, The Clash of Elvis Costello, om wat te noemen. Bij mij zijn er best wat luikjes opengegaan tijdens het luisteren, want veel van de muziek die hij draait geeft zich pas prijs als je er bewust naar luistert, bevrijd van het patina van gedateerdheid waar ze na decennia van muzikale ontwikkelingen onder bedolven zijn geraakt. Maar wat de show vooral zo heerlijk maakt en waarom ik alle 102 afleveringen dit jaar voor een derde keer aan het beluisteren ben, zijn Dylan’s teksten. Nee, niet Visions of Johanna of The Times They Are a-Changing: de verbindende teksten tussen de nummers. Dylan vertelt daarin achtergrondverhalen over de liedjes en de teksten, en daarnaast geeft hij informatie. Die informatie kan bestaan uit weetjes of anekdotes rond het thema en ook leest hij heel veel opsommingen op: gaat de show over fruit, dan noemt hij een heleboel soorten fruit. Al die interessante informatie wordt vaak hoorbaar en schaamteloos ontleend aan Wikipedia. Daarnaast vertelt Bob anekdotes uit zijn eigen leven, vertelt moppen, deelt recepten en huishoudtips en declameert gedichten van anderen. Je krijgt een totaal onverwachte kant van Dylan te horen, een waarmee hij alle loodzware ernst waarmee zijn persoon wordt benaderd effectief onderuithaalt. Er is een aflevering waarin hij ons laat horen hoe een blokfluit klinkt door als een beginner stuntelend en vals een wijsje voor te spelen waarin je na enige tijd met moeite Blowin’ in the Wind herkent. Ik word er heel vrolijk van en je kunt het allemaal online beluisteren.

Baudet

Net als veel rattenvangers lijkt Baudet zich in een sadomasochistische relatie met zijn electoraat te bevinden, waarin Baudet het sadisme voor zijn rekening neemt en zijn kiezers het masochisme.

Een van de meest gedenkwaardige voorbeelden van dat laatste was ooit te zien in het NOS Journaal, dat voor één keer een voltreffer scoorde met de onbeheersbare drang om al het Nederlandse nieuws (doorgaans zo’n 90% van de berichtgeving) met voxpopjes te verluchtigen. De verslaggever stelde vlak na een grote verkiezingszege van Forum middenin het door aardbevingen en grondverzakking getroffen gebied in Groningen twee vragen aan een aantal voorbijgangers: Wat vond u het belangrijkste onderwerp tijdens deze verkiezingen? En op welke partij heeft u gestemd? Het antwoord op de eerste vraag was de aardbevingen en grondverzakkingen natuurlijk! en op de tweede Forum voor Democratie. Maar het was toch juist Forum geweest dat al dat geklaag van die Groningers over scheuren in hun huizen maar gezeur had gevonden en het was toch juist Forum dat als enige partij in het partijprogramma had opgenomen dat die gaskraan best weer voluit open gezet kon worden (dit voor de inkomsten, natuurlijk)? Nog opmerkelijker was dat toen die voorbijgangers met deze tegenspraak geconfronteerd werden, ze geen enkele moeite leken te doen om deze twee zaken met elkaar te rijmen: ze trokken hun schouders op en liepen enigszins onaangenaam getroffen door de vraag (kennelijk niet door het inzicht) weg. In de VS gebeurde iets soortgelijks met al die mensen met medische problemen die aan de bedelstaf raakten toen Trump Obamacare terugdraaide. Ze beklaagden zich over hun situatie, vonden het allemaal schandalig en onrechtvaardig, en namen zich voor de volgende keer weer op Trump te stemmen.

De sadistische rol in de relatie met zijn kiezers vervult Baudet, die bereid is zijn volgelingen desnoods indirect de dood in te jagen door corona te ontkennen en vaccinatie te ontraden. Maar in feite veronderstelt sadisme teveel opzet, het is niet meer dan onverschilligheid en opportunisme: het levert stemmen op. En levensgevaarlijke hoogmoedswaanzin. Door hun geloof in hun eigen uitzonderlijkheid gaan mensen als Baudet en Trump er vanuit dat zijzelf een besmetting wel zullen overleven en brengen ze ongestraft het leven van hun achterban in gevaar, omdat ze toch wel weten dat die niet vanuit welbegrepen eigenbelang zal stemmen en ook niet vanuit een ideaal, maar vanuit ressentiment, en dan doen zaken als waarheid en verantwoordelijkheid er nooit toe.

Philip Roth – The Biography (3)

Nog één keer over het privéleven van Philip Roth en dan hou ik erover op.

Wat Roth’s tweede vrouw actrice Claire Bloom betreft, lijkt Bailey zich wel erg voor het karretje van Roth te hebben laten spannen. Het is natuurlijk niet netjes om nadat je van iemand bent gescheiden een memoir te publiceren (Bloom’s Leaving  a Doll’s House) waarin je allerlei minder flatteuze gedragingen van je beroemde ex de wereld in slingert, maar ook Roth zelf heeft tenslotte altijd zonder enige schroom de mensen uit zijn directe omgeving gebruikt in zijn boeken, en vaak ook met opzet duidelijk herkenbaar. Over zowel zijn eerste vrouw (die van de urine) als over Bloom zelf heeft hij boeken geschreven die gedreven werden door wrok en de wens om de pijn en het verdriet over die relaties te verwerken door er literatuur van te maken. Een veelzeggend moment dat Bailey beschrijft is als Roth na het voltooien van de definitieve versie van het verhaal over echtgenote nummer één in tranen uitroept: “I did it, I dit it!” Wat deze vrouw betreft kun je je als lezer goed inleven in zijn behoefte om het onrecht dat deze verwarde, amorele (volgens haar eigen uitspraak) persoon hem heeft aangedaan te trachten te begrijpen, een plek te geven, door zijn leven met haar zo accuraat mogelijk te beschrijven. Misschien zoals een Neanderthaler gevaarlijke dieren afbeeldt op de wanden van zijn grot. Toch lijkt er als je tussen de regels waarin Bailey de afkeer van Roth voor Claire Bloom spiegelt doorleest, lijkt er met haar niet zo heel veel aan de hand te zijn en gebeurde er tussen haar en Roth niet veel ergers dan er zelfs in de beste huwelijken voorkomt als mensen zo’n vijftien jaar of meer bij elkaar zijn. Best kwalijk van Bailey om een paar emotionele uitbarstingen van haar zo uitgebreid uit te lichten en daar het seksistische label hysterisch aan te hangen.

Op dat soort momenten denk je: ik hoef dit allemaal niet te weten, ik ga maar weer eens een echt boek lezen.

Gehuurde wereld

Vanmiddag passeerde ik Sarah Hart op de Beestenmarkt en ik doe dit echt nooit en ik weet ook niet waar ik het lef vandaan haalde, maar ik heb haar aangesproken. Ze schrok er behoorlijk van en ze moest geloof ik een beetje blozen, wat ik me goed kan voorstellen als je op straat door een wildvreemde vent staande wordt gehouden. Maar ik wilde haar altijd al bedanken voor Gehuurde wereld en dat heb ik dan nu eindelijk gedaan.

Tenzij de dingen nog veel sneller onder het stof van de tijd verdwijnen dan ik vrees, denk ik dat de meeste mensen zich de naam van haar overleden man – de briljante en onvoorstelbaar veelzijdige Rudy Kousbroek – nog kunnen herinneren en hoop ik dat sommigen onder hen zijn essays nog wel eens herlezen. Maar het lijkt wel alsof het werk van Sarah Hart van de aardbodem is verdwenen, voor zover het ooit echt de lezers heeft gevonden die het verdient. En dit is zeer onterecht en onbegrijpelijk.

In haar enige gepubliceerde bundel schrijft ze over poëzie, kinderen, (haar jeugd in) Ierland, plaatsnamen, landkaarten, stadsparken en dromen en bovenal over heimwee. Ik ken niemand die zich zo mooi kan herinneren als zij. Misschien komt dat doordat ze het herinneren zelf beschrijft. Het lijkt alsof je erbij zit terwijl het gebeurt, en alsof je je de dingen die ze beschrijft zelf aan het herinneren bent, dat het bijna je eigen herinneringen zouden kunnen zijn, die je alleen even was vergeten.

Gehuurde wereld is een klein juweel dat niet vergeten mag worden. Ik heb mijn exemplaar lang geleden in de ramsj moeten kopen, misschien is het nog ergens te bestellen.

Sarah Hart heeft gelukkig ook een blog: Mixed Feelings.

The Novelist of Human Unknowability (2)

Het werk van Henry Green is eigenlijk onvertaalbaar. Hij schendt allerlei normaal gesproken onaantastbaar geachte taalregels, waardoor de structuur van zijn zinnen zo onconventioneel wordt dat het bijna onmogelijk is er grip op te krijgen. Ook in het in 1939 verschenen Party Going wordt de lezer direct al op het verkeerde been gezet:

Fog was dense, bird that had been disturbed went flat into a balustrade and slowly fell, dead, at her feet.

There it lay and Miss Fellowes looked up to where that pall of fog was twenty foot above and out of which it had fallen, turning over once. She bent down and took a wing then entered a tunnel in front of her, and this had DEPARTURES lit up over it, carrying her dead pigeon.

No one paid attention, all were intent and everyone hurried, nobody looked back. Her dead pigeon then lay sideways, wings outspread as she held it, its dead head down towards the ground. She turned and she went back to where it had fallen and again looked up to where it must have died for it was still warm and, everything unexplained, she turned once more into the tunnel back to the station.

Dit soort proza kun je niet vertalen zonder jezelf soortgelijke vrijheden te permitteren als Green doet. Want wat in het Engels nog eigenaardig lijkt, maar met enige moeite wel te volgen, kan bij een te directe vertaling naar het Nederlands onbegrijpelijk worden. Daarnaast is het niet altijd duidelijk hoe en waartoe Green zijn effecten precies inzet en hoe het komt dat deze afwijking van de conventie dit lyrische effect teweegbrengt. Maar soms moet je die onbevattelijkheid gewoon accepteren, bijvoorbeeld waar zelfs gebeurtenissen en locaties op bijna surrealistische wijze lijken te transformeren. Het verwelkomen, omdat het allemaal onderdeel uitmaakt van het mysterie van zijn werk.

Green was van mening dat het onmogelijk is te weten wat andere mensen werkelijk denken en voelen, en dat schrijvers zich daarom zoveel mogelijk dienen te beperken tot wat hun personages hardop uitspreken – wat een opmerkelijk standpunt genoemd kan worden voor een schrijver. Maar die afkeer van psychologisering weerhoudt hem er niet van zijn lezers volledig mee te slepen in de belevenissen van zijn personages, die op zichzelf verre van opzienbarend zijn en zelfs triviaal. Misschien is Greens ‘methode’ wel dat hij je dwingt je opvattingen over stijl, zinsbouw en hoe men een verhaal behoort te vertellen los te laten, waardoor hij je kan meetrekken in zijn wereld.

The Novelist of Human Unknowability (1)

Henry Vincent Yorke (de echte naam van de schrijver Henry Green) leefde van 1905 tot 1973, groeide op in Gloucestershire als zoon van een rijke industrieel en een adellijke moeder, bezocht Eton – waar hij zijn debuut Blindness schreef – en Oxford, maar brak zijn studie af om te gaan werken in het familiebedrijf. Begonnen als ‘gewoon werkman’ klom Yorke op tot directeur van H. Pontifex & Sons Ltd., dat loodgietersbenodigdheden en bierbottelarij-apparatuur produceerde. Blindness publiceerde hij in 1926 onder het neutrale pseudoniem Henry Green, dit om zijn schrijverschap verborgen te houden voor collega´s en zakenpartners. Omdat hij vreesde de Tweede Wereldoorlog niet te overleven, schreef hij al in 1940 zijn autobiografie, Pack My Bag. Hij diende in de oorlog als brandweerman, overleefde, en beschreef die ervaringen in Caught. In 1952 verscheen zijn laatste boek Doting. De laatste twee decennia van zijn leven leidde hij een steeds teruggetrokkener bestaan waarin hij niet meer schreef, aan de drank raakte en langzaam doof werd.

Henry Green wordt als een writer’s writer’s writer gezien. Onder die writers bevinden zich niet de minsten: Eliot, Auden, Isherwood, V.S. Pritchett, Anthony Burgess, Sebastian Faulks, Tim Parks en John Updike zijn of waren bewonderaars van zijn desondanks nog steeds obscure werk.

Green schrijft proza dat je net zo geconcentreerd dient te lezen als poëzie om het te volgen en het is dan ook enorm uitdagend om te vertalen. En hoewel vertalingen altijd op zichzelf moeten kunnen staan, is het in Green’s geval geen schande om lezers van een vertaling van zijn werk vooraf te waarschuwen dat het origineel net zo onorthodox is en dat het niet ieders cup of tea zal zijn. Maar als je je niet laat afschrikken door zijn eigenaardige zinsconstructies en de afwezigheid van een echt plot zal hij je een leeservaring bezorgen die nergens mee is te vergelijken.

In Nederland wordt Green niet gelezen en dat is enorm zonde. Daarom (en vanwege de uitdaging dus) heb ik een vertaling van Party Going gemaakt. Je kunt hem hier lezen: http://handmadetranslations.nl/vertaalprojecten-2/#green.

Voor wie meer over wil weten over het vertalen van Henry Green en dan met name van Party Going: Tim Parks heeft in zijn essay Translating Style een vertaling in het Italiaans op een voor vertalers zeer interessante wijze geanalyseerd. Parks schreef me toen ik hem had laten weten dat ik Party Going aan het vertalen was: getting Green’s Party Going into Dutch would be about as important as getting Reve’s Evenings into English”. Ik zoek nog een uitgever die dit ook zo ziet.

Gangsters

Op mijn elfde is ons gezin uit Den Haag gevlucht voor gangsters.

Mijn vader bouwde in de jaren zeventig een ketentje lampenwinkels op, waarvan de eerste zich aan de Hoefkade bevond. De Hoefkade stond destijds bekend als de slechtste straat in de Schilderswijk, die op zich weer als de slechtste wijk van Den Haag gold. Er waren dan ook constant allerlei problemen en in één jaar is er eens veertien keer ingebroken. Mijn vader werd dan ’s nachts gebeld door de politie als het weer zover was, waarna hij eropuit ging met een stuk hout en spijkers om de ingeslagen ruit af te dichten.

Op een dag kwam er vlak voor sluitingstijd een kerel binnen met een klassieke kous over zijn  hoofd, die een pistool op mijn pa richtte en hem beval de dagopbrengst aan hem over te dragen. Ondanks de kous herkende mijn vader hem en hij kon zich nog net inhouden om te zeggen: “Laurent, wat maak je me nou?”, De overvaller was Laurent de Nie. Mijn vader kwam regelmatig thuis bij de familie De Nie om lampen op te hangen en dergelijke en ook Laurent kwam regelmatig in zijn lampenzaak, als klant.

De De Nie’s waren destijds een niet alleen in Den Haag beruchte gangsterfamilie. Aan het hoofd van de familie stond een Ma Baker-achtige vrouw die de wereld had gezegend met allerlei soorten gespuis. Zoon Daan bijvoorbeeld was eens dagenlang in het nieuws geweest terwijl hij een boerengezin ergens in Drenthe in gijzeling hield. Hij is uiteindelijk gepakt.

Net als zijn broer, want nadat die ervandoor was gegaan met het geld kon mijn vader simpelweg zijn naam en locatie doorgeven aan de politie.

Als kind vind je dit allemaal natuurlijk reuze spannend en ik heb er dan ook veel goede sier mee weten te maken op het schoolplein (waarbij helaas ook heftige discussies hoorden met jongetjes die beweerden dat hún vader de boef dat pistool wel uit zijn handen had geschopt). Toen de zaak eenmaal voorkwam en Laurent werd veroordeeld tot een gevangenisstraf heeft hij niet alleen de rechter bedreigd, maar ook mijn vader.  “Als ik vrij kom weet ik je te vinden, Struys.” Er verscheen opeens een afgesloten houten koffertje in huis, want mijn vader was schietlessen gaan nemen, zogenaamd voor de sport.

Niet lang daarna verhuisden we naar Leiderdorp. Pas veel later realiseerde ik me dat dat hierom was geweest en nog weer veel later gaven mijn ouders dat toe.

Ik weet niet wat er van de man is geworden en of hij nog leeft, dus in zekere zin zijn we nog steeds op de vlucht.