Gesprekken achter het gordijn

Binnen de GGZ ben ik veel parkinsonpatiënten tegengekomen, maar de enige die ik in het dagelijks leven een klein beetje heb mogen leren kennen was Jan van Reek, een van de geestelijke vaders van Wipperoen.

Wipperoen was aanvankelijk een tekststrip in de trant van Marten Toonder die vanaf 1961 in het Algemeen Handelsblad werd gepubliceerd, totdat de maker ziek werd en moest stoppen met tekenen en schrijven. Ik kwam in de jaren tachtig bij hem over de vloer omdat ik verkering had met zijn jongste dochter. Hoewel het een lieve, intelligente en belangstellende man was, verliepen onze gesprekken altijd enorm moeizaam, enerzijds omdat de ziekte ook zijn spraak had aangetast waardoor mijn vriendin er altijd bij moest blijven om te tolken, en ook omdat hij regelmatig tijdens onze conversatie van zijn stoel viel. Hij lag dan op de grond tussen ons in totdat de convulsies wegebden en hij met hulp van zijn dochter weer kon opstaan. We wisten als zoiets gebeurd was niet waar we moesten kijken, hij uit begrijpelijke maar natuurlijk onterechte gêne en ik omdat ik destijds op sociaal gebied totaal onbekwaam was en ook moeite had met gesprekken met mensen die wel gewoon op hun stoel bleven zitten. Het voelde altijd alsof er een soort gordijn tussen ons in hing.

Het huis waarin hij in een ongemakkelijke menage à trois samenwoonde met zijn vrouw en haar vriendin – en mijn vriendin totdat wij gingen samenwonen – was niet alleen daardoor het tegenovergestelde van mijn eigen kleinburgerlijke ouderlijk huis en een soort walhalla voor mij. Er waren echte boeken en overal stond en hing kunst, niet alleen van hemzelf, maar ook van zijn vrouw en van zijn oudste dochter en zijn zoon, die zelf later evenveel faam zouden vergaren als tekenaars. Er was rommel en slijtage en alles zag eruit alsof erin geleefd werd, heel anders dan bij mij thuis.

Ik kan niet beoordelen of hij psychisch ingrijpend was veranderd door de medicatie, zoals de mensen in dit boek, want ik leerde hem pas kennen toen hij de ziekte al heel lang had. 

De bange mens

Er werden in de VPRO-gids van deze week interessante angsten besproken, hoewel ik wel wat meer had willen weten over waar de mensen die hun angsten omschreven nou concreet bang voor waren. Betekent zo’n angst voor bijvoorbeeld poppen slechts dat je een onaangenaam gevoel krijgt als je naar een pop kijkt of voel je dan ook ergens de irrationele angst dat hij je iets gaat aandoen? Angst voor poppen is in al zijn irrationaliteit tenminste wel een mooie en geloofwaardige angst, niet zoals die van Matthijs van Nieuwkerk die alleen afleidingen van doodsangst noemt, zoals vliegen en autorijden in tunnels en dergelijke. Maar ondertussen wel beweren dat hij ‘duizenden irrationele angsten en fobieën’ heeft. Een andere BN-er kan alleen een fobie voor natte papiertjes verzinnen, kom op zeg! De meeste angsten waar ik zelf onder heb ‘geleden’ – want eigenlijk is het hebben van dit soort angsten een luxe – zijn te idioot om op te schrijven (ik heb het geprobeerd, echt te idioot). De enige een beetje normale vrees die ik durf te noemen, heb ik nog steeds bewaard uit mijn door angsten verluchtigde jeugd en dat is hoogtevrees. Weliswaar ook een irrationele maar toch vooral een retrospectieve angst, omdat ik op mijn elfde een keer op de zesde etage van een flat een meter of twintig over de balkonbalustrades heb afgelegd om indruk te maken op het vriendinnetje dat beneden naar me stond te kijken (ze heette Barbara en ze was blond, met blauwe ogen). Ik heb het overleefd, maar de angst en de nachtmerries kwamen toen ik eenmaal weer op de grond stond en zijn nog steeds niet voorbij. Er valt mee te leven, net als met al die andere die ik niet durf op te schrijven.