Het gevaar van biografieën lezen is dat je helden van hun voetstuk vallen. En helden zijn schaars, dus daar moet je heel zuinig mee zijn. Toch wint de nieuwsgierigheid het meestal uiteindelijk, hoewel het niet altijd nieuwsgierigheid is waardoor je een biografie gaat lezen. Vaak is het ook een verlekkerd soort teruggaan naar iets wat je al in zijn geheel hebt geconsumeerd, zoals sommige mensen voor de derde keer alle afleveringen van Seinfeld of Friends bekijken. Het is op, maar je hebt nog niet genoeg gehad. Je hebt alle boeken gelezen, alle platen geluisterd, alle films gezien, maar het is te mooi, je wilt meer!
Over Nescio durf ik eigenlijk niet te schrijven, maar laat ik het proberen: hij kon als niemand anders het goddelijke in niet alleen de natuur maar in al het ‘zijnde‘ in taal vangen. alsmede het menselijke verlangen naar het goddelijke en zuivere in zichzelf (dit kan dus zo in een stichtelijk werkje uit de jaren dertig). Simpeler gesteld: zijn boeken zijn volgens mij het allermooiste wat er in de Nederlandse taal is geschreven. Hij is nergens mee te vergelijken en ook daardoor trouwens onvertaalbaar.
Het leven van Nescio was, niet geheel onverwacht voor wie met zijn werk vertrouwd is, een beetje saai. Net als Kafka is hij zijn hele leven min of meer op één plek gebleven en werkte hij op een kantoor. Heel anders dan Kafka was hij getrouwd met een geweldige vrouw die hem in al zijn eigenaardigheden ondersteunde en had hij een paar dochters. Zijn bazen stonden hem toe gedurende langere periodes aan de geestdodende atmosfeer op kantoor te ontsnappen als hij die niet meer volhield. Met de diagnose zenuwlijder op zak mocht hij dan een tijdje door het land zwerven. Over die tochten schreef hij in zijn schitterende natuurdagboek, dat door Lieneke Freriks (die ook de biografie heeft geschreven) werd bezorgd in het verzameld werk, samen met alle officiële publicaties en nagelaten werk.
Tegenover zijn intense liefde voor het Nederlandse cultuurlandschap stond – zo blijkt nu uit de biografie – dat hij niet bepaald oog had voor de schoonheid van andere landschappen, zoals het Indische, waar hij in 1925 naartoe werd gestuurd op zakenreis. Hij vond het er vooral vies en stoffig en in zijn brieven naar huis klinkt nogal wat afkeuring van veel wat anders is dan thuis. En helaas blijft het niet bij die milde xenofobie. In een onthutsende brief uit Calcutta beschrijft hij een tafereel met naakte Europese vrouwen en een ‘inlander’ op een schilderij dat hij in het herenhuis van een Raja had gezien en eindigt hij met: Mijn afkeer voor inlanders is nu compleet, ik voelde iets door mijn hele lichaam, ik voelde mij zelf vernederd en had er graag een neergeslagen en getrapt, maar ik durfde niet. Iets van datzelfde voel ik in Europa ook als ik een Jood met een Europees meisje zie. Europeanen die ik niet zou aankijken, zie ik nu met plezier. Ik zal blij zijn als ik dat zoodje niet meer om me heen heb.
Je wordt er koud van als je het leest en helaas is dit niet de enige passage waarin hij zich zo uitlaat over dit soort onderwerpen. Het is verschrikkelijk en ook niet te relativeren door het in zijn tijd te plaatsen. Vergelijk dit eens met iemand als Slauerhoff, die in dezelfde tijd leefde als Nescio en bijna een tegenovergestelde houding had. Kennelijk is dit de keerzijde van de liefde van Nescio voor zijn thuisland en zit er ergens in die liefde een eng soort nationalisme verscholen dat andere culturen wantrouwt.
Lieneke Freriks schrijft na deze passage Dit is wel even schrikken en wijst erop dat er in de rest van Nescio’s nalatenschap in ieder geval geen andere vormen van antisemitisme zijn aan te wijzen. Dat scheelt, maar liever had ik dit soort dingen nooit geweten en zou ik het op een plek willen begraven waaruit het nooit meer tevoorschijn komt, omdat ik de Nescio van voordat ik dit las niet wil missen.